opgraving Gasthuispoort 2015

Archeologie
1250 tot 1800
BR 20 15 7 low BR 20 15 7 low

Overzicht van de zuidelijk gelegen werkputten met op de achtergrond de achterzijde Veemarktstraat en links de tuin van het Bischoppelijk Paleis

In de zomers van 2015 en 2016 is door Antea Group een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het project Gasthuispoort op de locatie van de voormalige Sociale Dienst / Burgerzaken aan de Vlaszak en meubelzaak Hendriks op de kop van de Catharinastraat.
Het gebeurt niet zo vaak dat de mogelijkheid zich voordoet om archeologisch onderzoek te doen in het historische centrum van Breda en dit was dus ook een uitgelezen kans om meer te weten te komen over de geschiedenis van dit gedeelte van Breda.
Bij het archeologisch onderzoek zijn vondsten en sporen vanaf de late dertiende eeuw tot en met de jaren 70 van de vorige eeuw aangetroffen.

BR 20 15 1824 stadsmuur low
BR 20 15 topo low
De locatie van de opgravingsputten op het kadastraal minuutplan van 1826 en op de huidige topografie. Op het minuutplan is tevens de loop van de stadsmuur en de locatie van de Gasthuispoort aangegeven. In grijs het omliggende archeologische onderzoek.

Stadswal

De oudste sporen die zijn aangetroffen zijn van de middeleeuwse stadswal. Het profiel van de stadswal tekende zich duidelijk af. Zelfs de verschillende grondlagen waren nog zichtbaar die laten zien hoe de grond is opgebracht om de wal te creëren. In het plangebied zijn achter de locatie van de stadswal ook grote kuilen aangetroffen waaruit de grond is gehaald om de stadswal tegen de stadsmuur op te werpen.

BR 20 15 5 low
Samengestelde foto van het noord-profiel ter hoogte van de nieuwe doorgang tussen de Vlaszak en Veemarktstraat. De aanzet van de laat dertiende eeuwse stadswal is te herkennen aan de diagonale banen die zijn ontstaan bij het opwerpen van de wal (samenstelling foto: Team Erfgoed Breda).

Stadmuur en Verloren Kost

Ter hoogte van de voormalige meubelzaak Hendriks zijn sporen van de middeleeuwse stadsgracht aangetroffen maar géén sporen van de stadsmuur. Het tracé ervan in het direct ten noorden van het plangebied was grotendeels bekend en ook de locatie van de overblijfselen van de Gasthuispoort. Het was onzeker of in het plangebied sporen van de stadsmuur zouden worden aangetroffen. Het ontbreken van funderingsresten zou wel de hypothese ondersteunen dat de stadsmuur in dit gedeelte niet tegen de aarden wal is geplaatst maar juist erop. Er zijn geen aanwijzingen gevonden hoe de stadsmuur op een aarden wal aan zou hebben gesloten op de Gasthuispoort. In het wel aangetroffen muurwerk binnen het plangebied zijn geen stenen aangetroffen waarvan het formaat laatmiddeleeuws genoemd kan worden. Dus de stenen van een gesloopte stadsmuur zijn niet binnen het plangebied hergebruikt.

Ook aangetroffen is het overkluisde gekanaliseerde uiteinde van de Verloren Kost. Dit was een oude stroom die door de stad voerde, de scheiding vormde tussen de percelen aan de Catharinastraat en de Veemarktstraat en bij de Gasthuispoort in de Vest mondde. De watergang was lange tijd van betekenis voor het economisch leven in de stad.
Hoewel Breda meer van dergelijke watergangen heeft gehad was dit de eerste keer dat een dergelijke watergang, overkluist en zo dicht in de nabijheid van stadmuur en stadsgracht in beeld kon worden gebracht.

BR 20 15 3 low
BR 20 15 9 low
Links het talud van de middeleeuwse stadsgracht, rechts de loop van de Verloren Kost door de kelder van de oude bebouwing die zich in en onder het pand Hendriks bevond. (foto's resp. Antea en team Erfgoed Breda)

Pest begravingen

Al direct na de start van het veldwerk werden in de zuidoosthoek van het plangebied onverwacht menselijke botten aangetroffen en later ook complete begravingen. De vraag was waarom juist hier begravingen werden aangetroffen. Na bestuderen van oud kaartmateriaal en het pestregister werd er al snel een relatie met het Zwartzusterklooster gevonden. Het Zwartzusterklooster is omstreeks 1500 gesticht aan de Oude Vest (het huidige Kloosterplein). Tot 1580 werden er in tijden van pestepidemieën lijders aan die ziekte verzorgd (en begraven). In 1580 kwam er echter een einde aan de werkzaamheden van de zusters en viel de zorg voor de pestlijders in handen van het Gasthuis. In het pestregister van 1603 lezen we dat het Zwartzusterklooster weer een taak in de verzorging van pestlijders had. Zowel de gestorvenen uit het Gasthuis als in het Zwartzusterklooster werden op de begraafplaats van het Gasthuis begraven. Maar volgens het pestregister kwam daar een einde aan in september 1603 als het eerste pestslachtoffer uit het Gasthuis wordt begraven bij het Zwartzusterklooster. Mogelijk was de begraafplaats van het Gasthuis vol. In 1667 had de ziekte zijn laatste grote uitbraak in Breda. De pest laat als ziekte geen zichtbare sporen achter op het bot, waardoor het op basis van skeletmateriaal niet is vast te stellen of het om een pestslachtoffer gaat. Een pestepidemie is te herkennen op basis van demografische gegevens van een skeletpopulatie. De leeftijdsverdeling van een skeletpopulatie getroffen door een acute pestepidemie weerspiegelt namelijk de levende populatie. De twee aangetroffen kuilen zullen vermoedelijk slechts twee zijn van vele op het terrein van het gewezen klooster. Delen van skeletten zijn namelijk nog in de profielen waargenomen, maar vanwege opstaand muurwerk konden deze niet verder geborgen worden. Vanwege het beperkte opgegraven oppervlakte, en het kleine totaal aantal onderzochte individuen (19) kunnen er beperkte conclusies worden getrokken uit de demografische gegevens.

BR 20 15 1 low
BR 20 15 2 low


Opvallend is de man (70%) – vrouw (30%) verhouding in beide grafkuilen. De meerderheid van aangetroffen mannen in de grafkuilen kan mogelijk verklaard worden door het aandeel soldaten, dus met name jonge mannen, onder de pestslachtoffers in Breda. Daarnaast is het opvallend dat de meeste individuen op jonge leeftijd zijn gestorven. Dit versterkt de hypothese dat de aangetroffen grafkuilen bestemd waren voor individuen die overleden zijn door de gevolgen van de pest. Bij geen enkel individu kon, op basis van het skelet, de doodsoorzaak achterhaald worden. Met betrekking tot het begravingsritueel is het ongebruikelijk dat de begraven individuen met het hoofd in het noordwesten zijn gelegen. Gebruikelijk was en is de doden met het gezicht richting het oosten (het hoofd in het westen) te begraven. Men geloofde immers dat Christus bij zijn wederkomst in het oosten zou verschijnen. Deze aangetroffen afwijkende oriëntatie kan mogelijk verklaard worden door de vluchtige wijze van begraven van de pestslachtoffers, of het feit dat de grafkuilen aan de rand van het terrein van de Zwarte Zusters zijn gegraven en dit het meest efficiënte gebruik van de beschikbare ruimte was. Uitgezonderd bij belangrijke functionarissen was het bij christenen niet gebruikelijk om aan de doden bijgiften mee te geven in de periode waaruit de grafkuilen dateren. Bijzonder was dan ook de vondst van een (inmiddels gerestaureerde) zegelring met gegraveerd schild. Met uitzondering van deze ring zijn er geen bijgiften of andere sieraden op de skeletten gevonden;

BR 20 15 12 low
Zegelring met een gegraveerd schild. Het wapen kan tot nu toe nog niet aan een familie toegekend worden (foto: Restaura, Heerlen)

Afval van een pijpenmaker

In een langwerpige kuil op het perceel van Veemarktstraat 58 werden misbakken kleipijpen aangetroffen en restanten pijpenklei. Uit het onderzoek is gebleken dat we hier te maken hebben met ‘stort’ van vervuilde pijpenklei in combinatie met misbakken (niet te verkopen) kleipijpen van Christiaen Damman (pijpenmaker), vroeger bewoner van dit perceel. Uit het uitgebreide archiefonderzoek naar aanleiding van de vondst van een 17e eeuwse kleipijpoven aan de Molenstraat was al bekend dat op Veemarktstraat 58 (toen nog de Gasthuisstraat) een kleipijpenmaker heeft gewoond. Hij was in de periode circa 1638-1658 werkzaam en gebruikte het merk CD op de hiel van de pijp. Hij was afkomstig uit Vlaanderen en heeft zich in 1656 als poorter in Breda ingeschreven om voor zichzelf te beginnen. In 1638 kwam zijn naam voor het eerst naar voren toen zijn zoon gedoopt werd. Damman woonde zeker vanaf 1655 aan de Veemarktstraat 58 (‘het wapen van Nassau’). In 1658 maakte hij een reis naar Holland en verongelukte hij op de terugreis in het Hollands Diep bij Geertruidenberg. Damman bakte de pijpen in de oven achter het huis van Samuel Broen aan de Molenstraat.

BR 20 15 8 low
BR 20 15 15 low
Foto van een doorsnede door de afvalkuil met pijpenmakersafval. Rechts een pijpenkop met het hielmerk CD " vers" uit de afvalkuil. (foto's resp. Antea en Johan Hesemans)

Overige bewoningssporen

Uit de tweede helft van de veertiende eeuw zijn (losse) paalsporen, afvalkuilen en een waterput aangetroffen. In de loop van de zestiende eeuw veranderd er veel binnen het plangebied, onder andere door de afbraak van de middeleeuwse stadsmuur en de versmalling van de stadsgracht, maar op basis van de voor archeologisch onderzoek geselecteerde gebieden (de delen waar de bodem verstoord zou gaan worden) kan alleen een fragmentarisch beeld worden verkregen. We zien dat de achtererven van de bebouwing intensiever gebruikt worden. Zo zijn er afvalkuilen, diergraven, een afvalkelder, kolenkelder en wenteltrap etc. aangetroffen die in die periode en later gedateerd kunnen worden. Het terrein raakt ook steeds meer ingeklemd tussen het terrein van het Zwartzusterklooster dat uitbreidde en de steeds intensievere stedelijkeke bebouwing.

BR 20 15 4 low
BR 20 15 14 low
Links resten van een kelder met keldertrapje behorende bij Veemarktstraat 58. Rechts een doorsnede door een 14de eeuwse water(ton-)put.

Ook interessant

Idee icoon

Mis je iets? Informatie onjuist? Ideeën?

Mail je reactie
Erfgoedweb is een initiatief van
gemeente Breda
chevron-up Scroll naar boven