In de zomer van 2004 heeft onderzoeksbureau BAAC in de westelijke hoek van het plangebied "Marquant" aan Markendaalseweg een proefonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten geven een duidelijk beeld van het veranderende gebruik van het terrein in de loop van de tijd. In eerste instantie functioneerde het opgravingsterrein als achterterrein van een hofhuis, gelegen tussen het hofhuis Nedervenne en de rivier de Mark. Over hoe dit achterterrein gebruikt werd is slechts weinig bekend. In archiefstukken uit verschillende tijden wordt melding gemaakt van bijgebouwen en tuinen. Zo bestond in 1599 het huis Nedervenne uit: '..huisinge, poorte, stallinge, hovinge ende erffenisse'. Van al de genoemde bijgebouwen is tijdens het onderzoek niets aangetroffen. Vermoedelijk waren deze niet diep gefundeerd of zelfs uit hout opgetrokken. Slechts de begrenzende stads- of tuinmuur is na enig zoekwerk aangetroffen.
Opgraving Markendaalseweg / Marquant 2004
Achtertuin van huis Nedervenne
De eerste tastbare bewijzen voor bebouwing op het achterterrein stammen uit de 18e eeuw. De teruggevonden funderingen van een theekoepel wijzen op een gebruik van het terrein als tuin. Gezien de datering in de 18e eeuw ligt het voor de hand dat deze tuin in Franse stijl is uitgevoerd. Uit de archieven is bekend dat in 1771 het hofhuis wordt overgenomen door de koopman Godefridus Martinus Berenbroeck, die zich de titel van baron had aangemeten. Tot dit huis behoort ook de 'nieuwlings aangelegde plantagien in den hoff'. Van een theekoepel wordt geen gewag gemaakt. De aanwezigheid van een theekoepel duidt op enige status.
Industriële bebouwing
Wanneer het theekoepeltje wordt afgebroken is onzeker. Rond 1810 wordt in het hofhuis een zeep- en zoutziederij gevestigd. Dit is een aanzienlijk verschil in status ten opzichte van 1771. Het is aannemelijk dat in deze fase het pakhuis is gebouwd, waarin later de oliemolen is gevestigd. Gezien de dikke fundamenten heeft het pakhuis mogelijk meerdere verdiepingen gehad . Het zal gebruikt zijn voor de opslag van grondstoffen voor de zeep- en zoutindustrie, zoals steenzout en oliën. Tevens is het denkbaar dat de eindproducten hier zijn opslagen, in afwachting van verder transport (over de Mark?). Vanaf het midden van de 19e eeuw is het voormalige pakhuis in gebruik als stoomoliemolen. Hiervoor vindt een aantal aanpassingen plaats aan het gebouw. Er komen o.a. extra kelders en zware fundamenten voor de maalstenen en andere machines. De geproduceerde olie is waarschijnlijk gebruikt in de zeepindustrie. Op het eind van de 19e eeuw is er sprake van een ernstige concurrentiestrijd in de zeepindustrie, waardoor er slechts enkele grote fabrieken, zoals Lever en Van den Bergh, overblijven. Het fabriekje van Guljzal deze concurrentiestrijd niet overleefd hebben.
Kloosterterrein
In 1899 kopen de zusters Franciscanessen het hofhuis en de daarbij behorende grond op en laten op de plaats van de voormalige fabriek en stoomoliemolen een kapel bouwen. Op de opgraving werden (helaas) dan ook de verzamelputten van de toiletten van het klooster aangetroffen.
Wat stond er in de krant? (in bewerking)