Het archeologisch onderzoek van het gebied ten zuiden van de Kloosterkazerne was de voortzetting van het onderzoek van dit laatste complex in het jaar 1993. Het onderzoek vond plaats op de flank van de dekzandrug waar het klooster Sint-Catharinadal / de Kloosterkazerne op gebouwd is. Ten westen van deze dekzandrug lag een grote depressie die bepalend is geweest voor de topografische ontwikkeling van de zuidrand van de middeleeuwse stad. Deze depressie is pas in de loop van de 17e eeuw gedempt en was dus geruime tijd nog binnen de vesting zichtbaar. Onmiddellijk ten oosten van het klooster Sint-Catharinadal bevond zich een groot akkergebied dat zich tot de Lovensdijk uitstrekte . Net ten westen van het klooster liep, in het verlengde van de Molenstraat een oude middeleeuwse weg naar het zuiden Die vermoedelijk uitliep in de oude Lovensdijk. Evenals de Akkerstraat werd deze door de 16e eeuwse vestingaanleg afgekapt.
Opgraving Kloosterkazerne 1999
Het klooster tot in de zeventiende eeuw
In het begin van de veertiende eeuw werd op de kop van de dekzandrug het klooster Catharinadal gebouwd. Aan de oostkant was het kloosterterrein aanvankelijk met een gracht afgescheiden van het akkergebied. In de vijftiende eeuw werd deze gracht vervangen door een kloostermuur. Aan de zuidwestkant werd het kloostergebied begrensd door bovengenoemde weg die op de rand vande depressie lag. De weg mag dus beschouwd worden als het verlengde van de Molenstraat. In de zestiende eeuw werd de zuidwestelijke begrenzing ook hier vastgelegd door de bouw van een kloostermuur. Tijdens deze campagne zijn er slechts weinig sporen gevonden die wijzen op activiteiten binnen deze zijde van de kloostercomplex, dit in tegenstelling tot de campagne aan de oostzijde van het Klooster in 1993. Binnen de kloostermuur zijn slechts enkele afvalkuilen gevonden met 15e en 16e eeuwse vondsten Bij de zuidoost punt, waar de oostelijke en zuidelijke kloostermuur bijeen komen, is een tweetal kelders aangetroffen, die eveneens in de kloosterfase gedateerd moeten worden. Eén kelder lag tegen de kloostermuur onder de barakruimtes van de legerbarakken. Van de tweede kelder, die lag ter hoogte van waar de beide kloostermuren bijeen kwamen, restten slechts de uitbraaksporen. Mogelijk betreffen het kelders die behoorden tot een zogenaamd "blockhuis"dat staat afgebeeld op ongedateerde kaarten van het kloosterterrein. Eveneens bevond zich onder het hoekhuis een waterput, die in de kloosterfase gedateerd moet worden
Wat stond er in de krant?
Soldatenbarakken
In de eerste helft van de zestiende eeuw kwam het klooster Catharinadal binnen de stad te liggen door de aanleg van een nieuwe omwalling onder Hendrik III. Van deze omwalling werd slechts op een aantal plaatsen de onderste lagen teruggevonden. In de profielen werden dan schuinlopende zandlagen waargenomen. Vanaf 1637 werd tegen de buitenkant van de kloostermuur een V-vormige complex met soldatenbarakken opgericht. De bebouwing bestond uit kleine, uniforme één-kamerwoningen. Er kon een onderscheid gemaakt worden tussen de soldatenbarakken en de ruiterbarakken.Het punt van de V-vormige bebouwing werd gemarkeerd door een ruim opgezet gebouw dat mogelijk als officierswoning geïnterpreteerd mag worden. Onmiddellijk ten westen ervan bevond zich een paardenstal. Dit barakkencomplex heeft slechts een korte tijd gefunctioneerd. Voorafgaand aan de verbreding van de vestingwal in de tweede helft van de zeventiende eeuw werden de soldatenbarakken grotendeels gesloopt en afgedekt.
Inrichting
Een deel van de soldatenbarakken is reeds tijdens de opgraving in 1993 teruggevonden. Ook in 1999 zijn er weer tientallen meters van deze barakken vrijgelegd. De barakken zijn volgens systeembouw opgetrokken en hebben bijna overal een min of meer overeenkomstige opbouw. De woningen zijn tegen de buitenkant van de kloostermuur gebouwd en bestaan uit een woon- en een stalgedeelte. In het woongedeelte van elke barak is een haardplaats en een keldertje aanwezig In het keldertje bevond zich een klein bakstenen waterputje. Het loopniveau binnen de barakken lag een stuk lager dan binnen het terrein van het klooster. Mogelijk zijn de barakken dan ook op een lager, ingegraven, niveau gebouwd. Opmerkelijk is dat in een aantal barakken meerdere vloerniveaus aanwezig zijn. Gedurende het gebruik van deze barakken is de vloer ongeveer 30 tot 40 cm opgehoogd en opnieuw betegeld. In de meeste barakken is het bovenste vloerniveau echter niet meer aanwezig: hier zijn tijdens de sloop van de woningen de muren en vloeren tot een lager niveau weggebroken.
Officierswoning
De aanwezigheid van twee schouwen doet vermoeden dat de binnenruimte opgedeeld zal zijn geweest in twee verschillende ruimtes, een kleinere aan de noordzijde en een grotere aan de zuidzijde. Een muur die de binnenruimte opdeelde is niet aangetroffen, maar vermoedelijk was één van de twee keldermuren doorgetrokken. Opvallend was dat de schouw in de grotere kamer bijna dubbel zo groot was als de schouw in de kleinere kamer. De ingang van de officierswoning bevond zich aan de oostzijde en was voorzien geweest van een houten drempel en een deurkozijn. In de kleinere ruimte was een doorgang naar de naastgelegen barak.
In de voorgevelmuur was in de grotere kamer een gat in de muur gemaakt op vloerhoogte. Dit gat diende om het vuil naar buiten te vegen. Aan de buitenzijde sloot het gat precies aan op een in het straatje aangebracht gootje, bestaande uit één verdiepte, platgelegde baksteen met daarnaast aan weerszijden twee rechtopstaande bakstenen. Aan de binnenzijde van het 13 centimeter brede gat bevond zich een schrobpot van roodbakkend aardewerk.
De paardenstallen
De paardenstallen zijn bij de opgravingen in 1999-2000 aangetroffen en bestonden uit een naast het officiershuis tegen de zuidelijke kloostermuur aangebouwd rechthoekig gebouw Van de paardenstallen zijn enkele muurdelen, een drietal kelders, een haard, een vloerdeel en paalsporen aangetroffen De functie van het gebouw kan vastgesteld worden door de verwijzing in historische bronnen als "Contegaerde van paerden".
In de paardenstallen zijn in tegenstelling tot de barakken geen interne muurdelen aangetroffen (buiten de kelders), wel zijn er paalsporen gevonden. Ondanks dat de paalsporen niet over het gehele oppervlak teruggevonden zijn, valt op te maken dat in totaal vier palenrijen evenwijdig aan de voorgevelmuur en de kloostermuur liepen. Twee van de palenrijen lagen op respectievelijk 30 centimeter en 2,5 meter afstand van de kloostermuur, de andere twee op gelijke afstanden van de voorgevelmuur. De paalsporen per rij lagen op een afstand van 1,5 meter van elkaar. Naar alle waarschijnlijkheid maakten de palen deel uit van een indelingscheiding voor de paarden maar mogelijk waren ze eveneens een onderdeel van de kapconstructie.
Het straatje
Aan de voorzijde van de barakken, officierswoning en paardenstallen loopt een smal straatje met een goot. Tussen de ruiterbarakken en de soldatenbarakken gaat de goot over in een overwelfd riool. Ter hoogte van het gastenverblijf verbreedde het straatje zich en was er een waterput met pomp aangelegd. Vlakbij de waterput was in het rioolsysteem een aftakking gemaakt, die naar de waterput liep. De waterput bestond uit een opgemetselde, ronde waterput, die was gebouwd op een ronde houten basis. Aan de bovenzijde was de waterput bolvormig gemetseld
Vestingwal
Vrijwel direct naast dit straatje lag de stadswal uit 1531. Aan het einde van de 17e eeuw zijn de barakken gedeeltelijk afgebroken en vervolgens afgedekt met een aantal zandpakketten die aangebracht werden als verbreding van de stadswal. Dit resulteerde in een enorm zandlichaam van ca. 25 meter breed
De vondsten en bewoningssporen
De bewoning van de barakken heeft haar sporen nagelaten, zo zijn de meeste vloeren meermaals gerepareerd en is in een enkel geval zelfs de gehele vloer vervangen door een nieuwe. Tevens zijn enkele haardmuren die door het vuur verzwakt waren voorzien van een verstevigende muur. Behalve de vloeren in de barakken is ook het straatje aan de voorzijde veelvuldig gerepareerd. Het vondstmateriaal kan tot op beperkte hoogte informatie verschaffen over de bewoners. Slechts een deel van de gevonden voorwerpen kon met zekerheid gerelateerd worden aan de bewoners van de barakken. Binnen deze bewoningsfase is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen de veronderstelde Spaanse periode en Staatse periode, aangezien de Spaanse gebruiksperiode te kort was (hooguit enkele jaren). Een groot deel van het materiaal was afkomstig uit de puinlagen van de afbraakfase. Dat materiaal kan echter niet met zekerheid aan de bewoners gekoppeld worden. Daarnaast is slechts een kleine hoeveelheid materiaal afkomstig uit contexten uit de bouwfase van de barakken. Het onderzoek naar de barakken is te downloaden aan de rechterzijde van deze pagina onder het kopje "Downloads"