Monique Rakhorst met bijdragen van Walter van de Garde
In de periode 1561 tot met 1700 zijn in Breda drie schuttersgilden actief: St. Joris, St. Sebastiaan en de Kloveniers. Het St. Joris gilde hanteert de kruis- of voetboog en dateert al van vóór 1397. Hun gildekamer bevindt zich in eerste instantie boven de stadswaag. Het gilde van St. Sebastiaan, dat schiet met de handboog, werd in 1547 opgericht. Zij hebben hun gildekamer in de Waag aan de Kraanstraat. Het jongste gilde, de kloveniers, is in 1561 door Willem van Oranje heropgericht na een kort bestaan in de zestiende eeuw. De Kloveniers komen samen in het stadhuis. Ze schieten met kolven en later musketten.
De schuttersgilden in de stad hebben van oudsher een bijzondere band met de heer van Breda. Het is de prins van Oranje-Nassau die in zijn functie van Heer van Breda toestemming verleent tot het oprichten van schuttersgilden, maar het gaat verder dan dat. De schutters mogen bijvoorbeeld uit de bossen van de Heer van Breda de schuttersboom halen, de boom werd waarschijnlijk in zijn eer oranje geschilderd en de Heer van Breda komt af en toe naar het koningsschieten, een wedstrijd waarbij ze schieten op een nepvogel in een boom, waarna de winnaar een jaar de titel ‘koning’ van het gilde draagt.
Functie
Anders dan in Holland hoeven de schuttersgilden in Breda zich niet druk te maken over het beschermen van de stad. Daar zijn aparte burgervendels voor aangewezen die in de desbetreffende periode een rol spelen tijdens de Opstand. De leden van de schuttersgilden mogen zich met andere zaken bezighouden, zoals het meelopen met processies, samen drinken in de herberg en het koningschieten. Het zijn een soort herensociëteiten, die deelnemen aan wedstrijden, bij allerlei ceremonies aanwezig zijn en als sport schieten met de hand-, voetboog of een musket. Bovendien wordt meer dan eens hun mening gevraagd door het stadsbestuur bij financiële kwesties.