De prinsen van Oranje-Nassau en de schuttersgilden

22-10-2021

Monique Rakhorst met bijdragen van Walter van de Garde

In de periode 1561 tot met 1700 zijn in Breda drie schuttersgilden actief: St. Joris, St. Sebastiaan en de Kloveniers. Het St. Joris gilde hanteert de kruis- of voetboog en dateert al van vóór 1397. Hun gildekamer bevindt zich in eerste instantie boven de stadswaag. Het gilde van St. Sebastiaan, dat schiet met de handboog, werd in 1547 opgericht. Zij hebben hun gildekamer in de Waag aan de Kraanstraat. Het jongste gilde, de kloveniers, is in 1561 door Willem van Oranje heropgericht na een kort bestaan in de zestiende eeuw. De Kloveniers komen samen in het stadhuis. Ze schieten met kolven en later musketten.
De schuttersgilden in de stad hebben van oudsher een bijzondere band met de heer van Breda. Het is de prins van Oranje-Nassau die in zijn functie van Heer van Breda toestemming verleent tot het oprichten van schuttersgilden, maar het gaat verder dan dat. De schutters mogen bijvoorbeeld uit de bossen van de Heer van Breda de schuttersboom halen, de boom werd waarschijnlijk in zijn eer oranje geschilderd en de Heer van Breda komt af en toe naar het koningsschieten, een wedstrijd waarbij ze schieten op een nepvogel in een boom, waarna de winnaar een jaar de titel ‘koning’ van het gilde draagt.

Functie

Anders dan in Holland hoeven de schuttersgilden in Breda zich niet druk te maken over het beschermen van de stad. Daar zijn aparte burgervendels voor aangewezen die in de desbetreffende periode een rol spelen tijdens de Opstand. De leden van de schuttersgilden mogen zich met andere zaken bezighouden, zoals het meelopen met processies, samen drinken in de herberg en het koningschieten. Het zijn een soort herensociëteiten, die deelnemen aan wedstrijden, bij allerlei ceremonies aanwezig zijn en als sport schieten met de hand-, voetboog of een musket. Bovendien wordt meer dan eens hun mening gevraagd door het stadsbestuur bij financiële kwesties.


Polsbeschermer


Polsbeschermer St. Sebastiaangilde voor Maurits van Nassau, 1605, Collectie Stichting Stedelijk Museum Breda, inventarisnummer S00051

Polsbeschermer

In de collectie van Stedelijk Museum Breda bevindt zich een ivoren polsbeschermer die volgens mondelinge overlevering door Maurits van Nassau zou zijn gedragen bij het St. Sebastiaangilde. De ivoren polsdrager is een luxe object, maar heeft ook een functie. Bij het schieten met een handboog bestaat het risico dat de gespannen pees van de boog bij het loslaten van de pijl gemeen terugslaat tegen de onderarm. De handboogschutters dragen bij het schieten altijd een polsbeschermer om dat te voorkomen. De polsbeschermer is voorzien van een voorstelling uit het leven van Sint Sebastiaan. Acht schutters zijn te zien door wie al drie pijlen zijn afgeschoten en waarvan vier de bogen hebben gespannen.
Sebastiaan is afgebeeld met drie pijlen in zijn lichaam, zijn armen omgebogen om de boom en hij is vastgeknoopt. Om zijn hoofd is een aureool te zien dat verwijst naar zijn heiligheid. Links van hem is de Heilig Grafkerk, ofwel verrijzeniskerk van Jeruzalem afgebeeld. Rechts van hem is een andere christelijke kerk te zien. De beide zijkanten vertonen de hertenjacht. Tegen de achtergrond van Sint Sebastiaan zou het hert gezien kunnen worden als zinnebeeld van reinheid. In middeleeuwse legendes wordt het zoeken naar God vaker voorgesteld als hertenjacht.
De polsbeschermer is gedateerd met het jaartal 1605. Schriftelijk bewijs voor het gebruik door Maurits van Nassau ontbreekt. Het is ook niet aannemelijk dat Maurits in 1605 op een schuttersfeest in Breda aanwezig was. Hij was in dat jaar echter wel de belangrijkste Nassau die het in de stad voor het zeggen had. Maurits had Breda via de list met het Turfschip terugveroverd van de Spanjaarden, maar prins van Oranje was hij officieel nog niet. Sinds 1590 was Breda officieel in handen van de Verenigde Provinciën en werd bestuurd door Justinus van Nassau.

Moeilijke jaren

De schuttersgilden in Breda hebben het moeilijk in deze jaren. De stad is zes keer heen en weer geslingerd tussen de Oranje-Nassaus en de Spaanse koning (1568, 1577, 1581, 1590, 1625 en 1637). De hertog van Alva heeft na de inname van Breda in 1568 zelfs alle schuttersgilden in de stad opgeheven. Pas na 1617 komt er een opleving voor de schutterijen.
Het St. Jorisgilde is na de komst van de Spanjaarden hun gildekamer boven de stadswaag kwijtgeraakt, maar krijgt er een plaats in de nieuwe Vleeshal voor terug. Op 8 mei 1617 wordt de nieuwe Vleeshal op de Grote Markt in gebruik genomen en wordt de bovenkamer afgestaan aan het heropgerichte voetboogschuttersgilde van St. Joris.


Handschoen van Sint Sebastiaangilde voor prins Filips Willem van Oranje-Nassau, 1609, Collectie Stichting Stedelijk Museum Breda, inventarisnummer S00707

Handschoen

Handschoen voor Filips Willem

Het is prins Filips Willem van Oranje-Nassau, die via het stadsbestuur een aantal maatregelen neemt om de schuttersgilden opnieuw op weg te helpen. Hij is de oudste zoon van Willem van Oranje en zijn eerste vrouw Anna van Egmond. Filips Willem richt het St. Jorisgilde opnieuw op en is aanwezig bij het koningschieten in 1609, 1616 en 1617 bij het gilde van Sint Sebastiaan.
Stedelijk Museum Breda beheert de leren handschoen die volgens overlevering door Filips Willem is gebruikt tijdens het koningschieten van het Sint Sebastiaangilde in 1609. Het is een linkerhandschoen met 3,5 vinger. Met de wijs-, middel- en ringvinger wordt de pees van de handboog aangetrokken en de duim wordt op de vingers in de handschoen gelegd.
Door de handschoen, als dit inderdaad zijn handschoen is, kunnen we concluderen dat Filips Willem linkshandig is geweest. Hij werd in 1609 Heer van Breda en ontvangt dat jaar alle Nassause bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden. Tijdens zijn studententijd in Leuven was hij gevangengenomen en naar Spanje ontvoerd als gijzelaar van de Spaanse koning. Het was een wraakactie, omdat zijn vader Willem van Oranje zich tegen Filips II had gekeerd. In 1596 krijgt hij verlof om naar de Nederlanden terug te keren, maar het wantrouwen in deze ‘Spaanse’ Oranjeprins is groot. Zijn halfbroers Maurits en Frederik Hendrik claimen ook de erfenis van hun vader, maar als eerstgeborene erft Filips Willem toch alle bezittingen. Hij is Heer van Breda tot zijn dood in 1618. In die jaren is hij beschermheer van de schuttersgilden in Breda.

Portret11
Portret08
Portret09
Portret10
Portret01
Portret02
Portret03
Portret04
Portret05
Portret06
Portret07

De 11 zogenaamde Burgemeestersportretten, datering: 1596 tot 1625. Collectie Stichting Stedelijk Museum Breda. Objectnr: S00292 t/m S003002

Portretten

Geïnspireerd door de bijzondere band met de Heer van Breda liet het St. Jorisgilde de nieuwe gildekamer in de Vleeshal inrichten met portretten van Willem van Oranje, Filips Willem, Maurits en Frederik Hendrik. De kamer werd verder aangekleed met portretten van leden van het gilde. Mogelijk zijn deze ledenportretten nog altijd in Breda en staan ze al enige tijd bekend als de ‘burgemeestersportretten’. Het gaat om een serie van 11 mannen die zijn geportretteerd aan het begin van de zeventiende eeuw. Ze wachten op de dag dat ze uit het depot van Stedelijk Museum Breda worden gehaald om weer aan het publiek getoond te worden.

Dat er een verband is tussen de burgemeesters en de schuttersgilden wordt duidelijk aan de hand van archiefbronnen. Het stadsbestuur bestaat uit acht schepenen, een binnen- en een buitenburgemeester. Alle leden van het stadsbestuur worden door de Heer van Breda, de prins van Oranje benoemd. Meerdere mannen met een rol in het stadsbestuur zijn lid geweest van de schutterij. Het is mogelijk dat de portretten van de schutters in 1863 van de Vleeshal naar het Stadhuis zijn overgebracht.
De Vleeshal is in die periode de Boterhal geworden en het St. Jorisgilde werd ontbonden. Volgens een inventariskaart van het museum bevinden de ‘burgemeestersportretten’ eind negentiende eeuw in het Stadhuis. Ze werden gebruikt door ambtenaren ‘als doelwit om met spitse voorwerpen te treffen’. Daarna belanden ze in de collectie van het huidige Stedelijk Museum Breda.

Bus


Bus van het schuttersgilde, 1659, Collectie stichting Stedelijk Museum Breda, inventarisnummer S00659

Bus van het gilde

In de collectie van Stedelijk Museum Breda bevindt zich een bus van een schuttersgilde uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. De bus draagt het jaartal 1659 en een wapen van een Oranje-Nassau met de orde van de kousenband. Het is het wapen van prins Willem III van Oranje-Nassau die in 1659 pas negen jaar oud is. Willem III is vanaf zijn geboorte Heer van Breda. Zijn vader Willem II was namelijk acht dagen voor zijn geboorte aan de pokken overleden. Op de bus staat bovendien het wapen van de stad.
Het gaat hier om de bus waarin de penningmeester van het schuttersgilde de contante munten bewaart die hij van de leden krijgt. De drager van de bus heeft de functie van de regerende busmeester. Van de inkomsten en uitgaven van het schuttersgilde wordt een rekeningboek bijgehouden. De leden betalen voor hun drinken en eten tijdens bijeenkomsten, voor het schieten in de doelen, voor het gebruik van bijvoorbeeld bogen en pijlen en te betalen boetes worden in de bus gedaan. De leden moeten boete betalen bij overtreden van een regel, zoals bijvoorbeeld bij het niet aanwezig zijn bij een vergadering, of begrafenis van een lid. De boetes worden volgens een vaste verdeelsleutel uitgekeerd. Een derde deel gaat naar de Heer van Breda, een derde deel gaat naar het gilde zelf. Een derde deel gaat naar de armen of het aalmoezeniersgilde.
De busmeester maakt jaarlijks de rekening op en legt die ter goedkeuring en verantwoording voor aan de leden. De sleutel van de bus is in handen van iemand anders, de (over)deken. Hij maakt bij de jaarvergadering de bus open. Deze scheiding van functies heeft als doel de veiligheid van de opbrengsten en inkomsten te bewaren. Het is niet duidelijk van welk schuttersgilde de bus komt. Als de bus afkomstig is van het St. Jorisgilde dan heeft de heer Geert Claessen de Gruijter de bus beheert in het jaar 1659.
Na de opheffing van het St. Jorisgilde in 1863 heeft het waarschijnlijk zijn nut verloren en krijgt een nieuw leven ten dienste van het Burgerlijk Armbestuur in de trouwzaal van het Stadhuis. Daarna is het object in de collectie van het museum beland.

Pijlenkoker
Pijlenkoker St. Jorisgilde, 1671, Collectie Stichting Stedelijk Museum Breda, inventarisnummer S01351

Pijlenkoker

Een pijlenkoker van het St. Jorisgilde in de collectie van Stedelijk Museum Breda draagt eveneens het wapen van Willem III. Om het wapen heen staat het jaartal 1671. De pijlenkoker is zoals de naam al zegt bedoeld om pijlen in op te bergen en heeft een afsluitbare deksel. Op de koker zijn afbeeldingen in metaal aangebracht met onder andere Sint Joris die de draak verslaat. Boven Sint Joris is het wapen van de heilige en het wapen van Breda te zien. Op die manier wordt duidelijk dat de pijlenkoker verband houdt met het St. Jorisgilde van Breda. Op de koker is een gekroonde voetboog afgebeeld die verwijst naar het koningsschieten.
Het is goed mogelijk dat deze pijlenkoker geschonken is aan de koning van het gilde in 1671. Op de koker is het wapen van Willem III afgebeeld met de orde van de Kousenband. De Orde van de Kousenband kreeg Willem III uitgereikt van zijn oom Karel III toen hij pas tweeëneenhalf jaar oud was.

Het respect van de schuttersgilden voor de Heer van Breda blijkt uit de hierboven genoemde objecten en hun geschiedenis. De schuttersgilden in de stad hebben zich duidelijk altijd verbonden gevoeld met hun Heer van Breda, ook als deze niet in de stad resideerde.

Ook interessant

Idee icoon

Mis je iets? Informatie onjuist? Ideeën?

Mail je reactie
Erfgoedweb is een initiatief van
gemeente Breda
chevron-up Scroll naar boven