Historische context
De opgraving vond voornamelijk plaats in de het noordelijk deel van de kooromgang tussen de Prinsenkapel en het hoogkoor. Tot voor het onderzoek werd op basis van historische en architectuurhistorische argumenten algemeen aangenomen dat op de plaats van de opgraving het Herenkoor heeft gelegen. Dit Herenkoor werd gebouwd tussen 1416 en 1440 in opdracht van Engelbrecht I van Nassau aan de noordzijde van het hoogkoor. Deze kapel verving een grafkapel die vóór 1372 door Jan II van Polanen gebouwd was. In deze kapel zouden achtereenvolgens Oeda van Hoorne en Machteld van Rotselaar begraven zijn.
Het Herenkoor verdwijnt als een duidelijk herkenbare ruimte bij de bouw van de Prinsenkapel en de oostelijke kooromgang tussen 1526 en 1536.
Aan de zuidzijde van het hoogkoor bevond zich het 15e eeuwse Pastoorskoor met daarachter de later aangebouwde sacristie. Deze werd later weer bij het Pastoorskoor getrokken. In het 2e kwart van de 16e eeuw werd dit koor bij de nieuwgebouwde kooromgang getrokken.
Archeologisch onderzoek
In eerste instantie werden in de noordelijke kooromgang de grafkelders en funderingen die direct onder de huidige vloer zichtbaar waren schoongemaakt en vrijgelegd. Daarna kon met een mobiel kraantje een sleuf worden gegraven op de plaats van de waargenomen funderingsresten.Verdere werkzaamheden waren het vrijgraven van alle andere funderingen in dit deel van de kerk: de noordelijke zijbeuk, de huidige Prinsenkapel, en het oostelijk deel van de kooromgang. Alle aangetroffen grafkelders zijn ingemeten en globaal beschreven maar worden in deze beschrijving niet meegenomen.