Tegenwoordig zijn we gewend aan een systeem dat de meeste bruggen genoemd zijn naar de weg of straat waar ze deel van uitmaken, bijvoorbeeld de Willemsbrug in de Willemstraat en de Kennedybrug in de Kennedylaan. In het verleden waren er veel minder bruggen terwijl de wegen vaak abstract werden aangeduid als de heerbaan naar die en die plaats. Bruggen waren dus iets heel bijzonders en de oudste bruggen hebben dan ook vaak een eigen naam. Een goed voorbeeld daarvan is de Duivelsbrug.
Voorde
De belangrijke oost-west-route over het grondgebied van de heer van Breda liep oorspronkelijk over Ginneken. Bij de Ganzenweide, iets ten zuiden van de huidige Emmabrug, reden de karren door de rivier de Mark. Daar was een doorwaadbare plaats of voorde. Rond 1190-1212 legde de heer van Breda verder naar het noorden een nieuwe verbinding aan via de huidige Haagdijk en Teteringsedijk. Waar nu de Duivelsbrug ligt lag reeds een vonder, een klein voetgangersbruggetje, die al vermeld wordt in 1531. Het pad dat hier op aansloot heette het Galdersepad.
Bij den Duivel!
In 1613 bouwde de eigenaar van Bouvigne, Jan Baptist Keermans, een brug bij Ginneken. Breda was bang dat deze brug het verkeer om de stad heen zou leiden en verzette zich hevig. Pas in 1641 werd de brug definitief opengesteld voor alle verkeer. Aanvankelijk werd deze brug volgens de toponymist Chr. Buiks de Ginnekense Brug genoemd. De naam Duivelsbrug komt voor het eerst voor in 1756. De naamsverklaring is eenvoudig: de brug was erg hoog, zodat schepen en schuiten hier nog konden passeren. In Rotterdam hadden ze ook een Satersbrug of Duivelsbrug, een heel erg steile brug, waar de voerlieden en hun paarden nogal moeite mee hadden er tegenop te komen. De naam Duivelsbrug in Ginneken zal dezelfde oorsprong gehad hebben. Er zal hier heel wat gevloekt zijn. In die tijd vloekte men niet bij God, maar, uit schroom tegenover de Allerhoogste, bij de duivel, dat was minder erg.