De historisch-geograaf Karel Leenders duidt in zijn cultuurhistorische landschapsinventarisatie van de gemeente Breda de Werftseweg of Wurfstraat aan als een beemdenweg. Een beemdenweg is een weg die naar de beemden leidt en die meestal dood loopt.
In 1686 bepaalde het dorpsbestuur van Princenhage volgens Buiks dat de gegoeiden (grondeigenaren, ingelanden) in de polder van Oiyendonk, het Werftse-, het Oyendonckschen- en het Damsweegjen moesten onderhouden, "buyndertaelsgewys", dat wil zeggen naar rato van de oppervlakte die zij in eigendom hadden. Het gaat hier om de huidige Werftseweg, Hooidonkseweg en Dammenseweg, drie beemdenwegen die dood liepen tegen de rivier de Mark.
Plaats waar waterwilg groeit
De toponymist Christ Buiks vond de Werftseweg onder Ooyendonk voor het eerst vermeld in 1603: den Werftschen wech. De gebiedsnaam Werft komt voor het eerst voor in 1440: de Werfft, de Werft. Hij verklaart deze naam als werft, wurft, plaats waar werf, dat is waterwilg groeit. Werf is een wilgensoort die veel voorkomt op moerassige plaatsen. De struik, Salix caprea, wordt niet hoog, een meter of vijf. De takken waren wel bruikbaar voor vlechtwerk. Hoeufft schrijft: Wulft noemt het "eene soort van laag willigen hout, aan het water of op waterachtige plaatsen wassende, twelk de bezembinders gebruiken".
Keihoef
Op de hoek van de Bredestraat en de Werftsesweg staat een monumentale boerderij, de Keihoef, met jaarankers 1872, een waardevol complex. Een boerderij hier wordt, volgens Leenders, voor het eerst vermeld in 1585 en heette oorspronkelijk Klein Holland. Tot ongeveer 1800 was de boerderij altijd in het bezit van rijke Bredanaars die de boerderij verpachtten. Ongeveer een eeuw lang was de boerderij eigendom van Johan van der Kaay, rentmeester van de Geestelijke Goederen van de prins van Oranje en van zijn dochter Clara van der Kaay. Aan deze personen ontleent de Keihoef dus zijn naam. Rond 1800 kwam de boerderij in handen van boeren-eigenaren. Ook in andere delen van Nederland is deze ontwikkeling te constateren. Het eigendom van grote hoeven op het platteland verschoof langzaam van rijke eigenaars in de steden, die hun bezit verpachtten, naar gegoede boeren-eigenaars.