Archeologen van de gemeente Breda hebben een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd in de tuin van het Begijnhof te Breda. De aanleiding voor dit onderzoek zijn geplande graafwerkzaamheden ter hoogte van het grasveld (het bleekveld) waarbij de bodem verstoord zal worden. De verwachtingen waren hoog omdat eventuele restanten van het geheimzinnige klooster van Johanna van Polanen aangesneden konden worden.
Opgraving Begijnhof bleekveld 2012
Sloten en greppels
Eén sloot kon aan de hand van het aardewerk gedateerd worden in de 12e - begin 13e eeuw en en heeft waarschijnlijk als afwateringssloot gediend in de pre-stedelijke periode, dus voor de aanleg van de laat 13de eeuwse stadswal. Het pollenonderzoek van de vulling van deze sloot bevestigt dit vermoeden. Het bevatte stuifmeel van planten en bomen die voorkomen in een landelijk gebied maar met akkers in de directe omgeving.
Aan het eind van de werkput werd vermoedelijk het oost-west georiënteerd talud van de ‘Valkenberggracht’ gevonden. Dit grachtje begrensde het hof Valkenberg en scheidde het van de particuliere percelen aan de Catharinastraat.
Kloosterfundering
In de werkput werd een puinfundering voor een muur met steunberen gevonden die in verband kan worden gebracht met het klooster dat door Johanna van Polanen rond 1440 werd gesticht. De aangetroffen fundering is waarschijnlijk aangelegd als fundament voor een muur behorende tot de kloostermuur. Mogelijk is hier het opgaande muurwerk echter nooit gebouwd en is alleen het puinfundament aangelegd. Er werden namelijk boven de funderingssleuf geen sloopresten aangetroffen. Dat het klooster gedeeltelijk wel is gebouwd behoeft geen twijfel, dat is voldoende bewezen met de vondst van de spitsbogen in het opgaande muurwerk dat nog aanwezig is in delen van enkele begijnhuisjes en delen van een gang en zaal aan de oostzijde van het Begijnhof. Het lijkt er echter sterk op dat de noordzijde van het kloosterhof nooit is afgebouwd.
afvalkuil
Midden onder het grasveld van het Begijnhof werd een flinke kuil gevonden, die waarschijnlijk als afvalkuil is gebruikt getuige de grote hoeveelheid organisch materiaal dat erin aanwezig was. Deze kuil kon aan de hand van het vondstmateriaal gedateerd worden tussen 1575-1625. De vele graanzemelen die in het botanisch monster werden gevonden en de aanwezigheid van darmparasieten zijn typerend voor beer (menselijke uitwerpselen). Mogelijk was er tijdelijk een verbod, uitgevaardigd door de buurman, Charles de Hèraugiére, om een secreet net buiten het Begijnhof te gebruiken. Het zou op een oude gracht op zijn terrein lozen. Daardoor moesten de Begijnen hun afval en beer op hun eigen hof kwijt.