Het Begijnhof is opgericht in 1267 en lag oorspronkelijk dichter bij het Kasteel van Breda. Omdat graaf Hendrik III van Nassau zijn tuin wilde uitbreiden en van het kasteel een catidel wilde maken, is het in 1534-1535 verplaatst naar de huidige locatie.
Het Begijnhof werd bewoond door begijnen. Begijnen waren vrouwen die als alleenstaanden weliswaar een gemeenschap vormden binnen de katholieke kerk maar geen eeuwige geloften hadden afgelegd. Hierdoor bleef het eigendom van de vrouwen van henzelf.
De lage huisjes werden in de achttiende eeuw met een verdieping verhoogd, wat duidelijk zichtbaar is in de gevels. De Wendelinuskapel naast de ingang van het Begijnhof was voor de Tachtigjarige Oorlog de kerk van de begijnen. Zij moesten hun kerk in 1590 afstaan aan de Waalse gemeente. Het Begijnhof zelf genoot de bescherming van de Nassaus en kon zo blijven bestaan.
In de negentiende eeuw, toen de katholieke godsdienst weer meer en meer openlijk mocht worden uitgeoefend, leefde het Begijnhof weer op. Er werd een nieuw poortgebouw gebouwd en er kwamen een nieuwe kerk en een pastorie. Verder kwam er nog een tweede hofje tot stand. Het gebouwtje links van de kerk was oorspronkelijk het zogenaamde kakhuis, waar zich de toiletten bevonden. Het poortgebouw is in 1980 wederom vervangen.
De laatste begijn, juffrouw Frijters, van het Begijnhof Breda en tevens heel Nederland overleed in 1990. De huizen op het Begijnhof worden nu grotendeels bewoond door alleenstaande vrouwen. Wel worden veel tradities en gebruiken in ere gehouden. Zo staat er in het perkje tegenover de pastorie een zogenaamde heksenbol. Deze spiegelbol is bedoeld als afschrikmiddel tegen demonen, ziekten, tegenspoed en de duivel. De bol staat er van de IJsheiligen (11-15 mei) tot Allerzielen (2 nov).