Tijden van crisis worden vaak weerspiegeld in gehanteerde valuta of munten. Een concrete herinnering aan het beleg door Spinola in 1624-1625 vormen de noodmunten, ook wel klippen genoemd.Dit zijn eenvoudige plaatjes zilver, die slechts aan één zijde geslagen zijn, met daarop een afbeelding van de Nederlandse leeuw, het omschrift 'Breda obsessa' (Breda belegerd) . Ze hebben een waarde van 20, 40 of 60 stuivers. De gebruikte hoeveelheid zilver is de helft van die in de officiële munten van die tijd. Het geld waar de muitende Duitse soldaten in 1577 mee werden betaald, voordat de prins van Oranje de stad overnam, waren eveneens noodmunten.
Ook in andere plaatsen zijn tijdens de Tachtigjarige Oorlog noodmunten geslagen. De munten werden van zilver gemaakt en hadden een waarde van één of twee gulden. Een schat aan zilverwerk, zowel van particulieren als van de kerk, werd opgeëist om ze te slaan. De munten waren even zwaar als de officiële munten. Men was bang dat munten van minderwaardig materiaal vervalst zouden worden. Tinnen munten werden uitgegeven voor één, drie en tien stuiver. De munten zouden zo gauw mogelijk door het stadsbestuur worden ingewisseld. Er zijn relatief veel noodmunten bewaard gebleven. Voor veel mensen waren ze een herinnering aan barre tijden en de overwinning op de Spanjaarden. Er zijn ook vervalsingen bekend, vanwege de hoge waarde van dit soort munten.