Opgraving Kloosterkazerne 1993

Archeologie
1250 tot 1996
Br 43 93 7 Br 43 93 7

Onderzoek naar scheidingsmuur tussen klooster en het 17e eeuwse barakkencomplex

Br 43 93 aw 5388 3674 Br 43 93 aw 5388 3674

Vroeg 14e eeuwse deksel uit afvalkuil bij zuidvleugel

Br 43 93 aw 4191 1413a Br 43 93 aw 4191 1413a

Waterkan, grijsbakkend aardewerk, 15e eeuw

Br 43 93 aw 4191 235a Br 43 93 aw 4191 235a

Kookpotje met slib-boog versiering, late 15e eeuw.

/

Op de plaats van voormalige Kloosterkazerne (nu Holland Casino) werd in 1308 het nonnenklooster Sint Catharinadal gebouwd. De kloostergemeenschap was in de tweede helft van de dertiende eeuw gesticht in Vroonhout en behoorde tot de Orde van de Norbertijnen. In 1259 verhuisden de Norbertinessen naar Breda, waar ze aanvankelijk een onderkomen vonden in het Gasthuis. In 1308 stichtten de nonnen een klooster op de huidige locatie van de Kloosterkazerne, omdat hun vrome levenswijze niet overeenkwam met het werk in het Gasthuis.
Dit klooster was het oudste en grootste nonnenklooster van Breda. Het klooster lag destijds buiten de eerste stadsomwalling aan de uitvalsroute via de Molenstraat. Het klooster bezat tot aan het begin van de zestiende eeuw een aanzienlijk grondgebied dat hoofdzakelijk gebruikt werd voor de landbouw (tuinen, boomgaard, wijngaard en weiland).
Op de huidige topografische kaart uitgezet strekte het kloostercomplex zich ongeveer uit van de Beyerd/Pasbaan in het oosten tot aan de Keizerstraat in het westen (het Nonnenveld). Dit zogenaamde buitenhof met bedrijfsgebouwen en land- tuinbouwgebied komt niet vaak bij stadskloosters voor.

Br 43 93 topo
Br 43 93 aviodome
De opgravingsputten op de huidige topografie. Rechts een luchtfoto uit de jaren'20 met de Kloosterkazerne en omliggende terreinen (foto Aviodrome, Lelystad)

In de eerste helft van de zestiende eeuw werd het zuidelijk deel van het kloostergoed en het Nonnenveld door het stadsbestuur van Breda onteigend. De reden hiervoor was de aanleg van de tweede stadsomwalling van Breda tussen 1531 en 1545. De nieuwe vestingwerken doorsneden het zuidelijk deel van het kloostergoed, waardoor het kloostercomplex nu binnen de stad kwam te liggen. Rond het onteigende kloostergoed werd een buitenmuur opgetrokken die als erfscheiding diende tussen de aarden vestingwal en het kloosterrein. Met deze onteigening is het klooster feitelijk over zijn bloeiperiode heen. Vanaf dit moment treedt er een militarisering van het terrein op, die aanvankelijk met de erfscheidingsmuur letterlijk buiten het klooster gehouden kan worden. Andere rampspoeden zoals de stadsbrand in 1534, waarbij een deel van het klooster afbrandde, de Beeldenstorm in 1566 en de latere oorlogshandelingen hebben vervolgens hun negatieve invloed doen gelden.

In 1646 wordt besloten om het kloostergebouw als Illustrere School te gaan gebruiken en ten gevolge hiervan verlaten de nonnen het klooster en verhuizen kort daarna, in 1649, naar Oosterhout. Na het teloorgaan van deze school en een korte tussenpauze waarbij het gebouw als woonruimte werd verhuurd, krijgen de nonnen toestemming om terug te keren naar hun oude klooster (periode 1672-1679). In 1679 verhuist de kloostergemeenschap definitief naar Oosterhout. Tussen 1679 en 1814 werden de kloostergebouwen opnieuw als woning verhuurd. De kerk deed daarbij dienst als opslagplaats. Vanaf 1814 is het kloostercomplex als kazerne in gebruik. De aanpassing aan de nieuwe functie bleef aanvankelijk beperkt tot een inpandige verbouwing. In 1846-1847 wordt een gedeelte van de noordvleugel vervangen door nieuwbouw. De middeleeuwse zuidvleugel werd in 1862 afgebroken en vervangen door een grotere nieuwbouwvleugel.

Br 43 93 1870
Br 43 93 1824
De opgravingsputten op resp. de Bogaerts kaart uit ca. 1863 en op het kadastraal minuutplan van 1824.

De oudste bewoningsfase: de veertiende eeuw

Het klooster Sint Catharinadal werd in 1308 buiten de stad gebouwd. Hier stonden volgens de historische bronnen omstreeks 1300 A.D. eikenbossen ("onder de Eyckxkens") en was er sprake van een eikenbos tussen het Nonnenveld en de Oude Vest. Uit de opgraving blijkt dat er sprake is van een Pleistocene dekzandrug, die in zuidoostelijke richting daalt en die met name in noordwestelijke richting stijgt. Het hoogste punt van deze zandrug ligt onder de huidige 16e eeuwse kerk en het zal geen toeval zijn dat de veertiende eeuwse kerk ook op deze plek heeft gestaan. Het reliëf heeft duidelijk invloed gehad op de ontwikkeling van het kloostercomplex.

Het klooster blijkt vanaf de beginfase volgens een vierkant grondplan te zijn gebouwd. Dit grondplan bestond aan de noordzijde uit de kloosterkerk. Deze kerk, voor het eerst vermeld in 1314 A.D., had een rechthoekig grondplan van 9 meter bij 28 meter. De muren van de kerk hadden geen steunberen, zodat de muren geheel dragend zijn uitgevoerd en dus kleine ramen hebben gehad. Een dergelijke bouwtechniek is kenmerkend voor de romaanse bouwstijl. De kloosterkerk had waarschijnlijk een plavuizenvloer. Binnen deze vroegste kerk zijn uit deze periode vijf intacte begravingen aangetroffen.

Br 43 93 6
Br 43 93 8
Links één van de beschilderde grafkeldertjes, rechts resten van de 14e eeuwse kapelmuur binnen de huidige 16e eeuwse kapel

De westzijde van het grondplan werd begrensd door een 30 meter lange en 10 meter brede vleugel, die verdeeld was in twee of drie ruimtes (één zaal van 18 meter en één kamer van 12 meter). De oostzijde van het grondplan werd begrensd door een vleugel, waarvan hoofdzakelijk een imposante bakstenen kelder van 8 bij 8 meter is gevonden. De kelder was volgestort met verbrand vakwerk en gebrandschilderd glas. Het verbrande vakwerk en de aanwezige sporen van ondiepe funderingen wijzen erop dat deze vleugel van het klooster verder in vakwerkbouw was opgetrokken.

Aan de binnenzijde van deze drie vleugels, langs het kloosterplein, heeft zich een kloosteromgang bevonden. De fasering en datering van deze kloosteromgang is niet exact duidelijk. Bij de westvleugel is deze of gelijktijdig of later aan de vleugel toegevoegd. Aan de oostzijde van de oostvleugel werd een lange, veertiende eeuwse muur aangetroffen, die het kloosterplein begrensde. De zuidzijde van het kloosterplein werd in de 14e eeuw waarschijnlijk niet begrensd door een muur. Pas tussen 1400 en 1450 wordt aan hier aan de zuidzijde een muur aangelegd. Blijkens enkele kuilen met keukenafval en aardewerk moet in de nabijheid van de westvleugel een keuken hebben gestaan.

Br 43 93 7
Br 43 93 10
Links de 14e eeuwse kloostermuur aan de oostzijde (schouwburgzijde) van het klooster. Rechts de grote kelder onder de oostvleugel die na een brand was volgestort met puin, vakwerk en houten balken

De vijftiende eeuw

In het begin van de vijftiende eeuw is het zeker dat de zuidzijde van het kloosterplein begrensd is door een kloostermuur. Het gebied buiten deze muren bestond dan nog steeds uit akkers.
Enkele meters ten oosten van de oostelijke kloosterpleinmuur wordt in deze periode een breed komvormig waterbekken van 21 meter lang en 10 meter breed (onderin 6 meter) aangelegd. Aan weerskanten van dit bekken is beschoeiing aangetroffen met aan de zuidwestelijke zijde een ingezakte steigerconstructie. Dit bekken is zuidwest-noordoost georiënteerd aangelegd. In noordoostelijke richting versmalt het bekken zich tot 7 meter breed, waarna er een sterke afbuiging plaatsvindt richting een rommelig gemetselde bakstenen muur. Deze muur staat dwars op een noordoostwaarts georiënteerde sloot (met beschoeiing) van 6 meter breed. De totale lengte van deze sloot is niet bekend. Wel is bekend dat hij afboog richting Pasbaan en doorsneed hiermee gedeeltelijk de eerder genoemde veertiende eeuwse sloot.

Uit de bodem van het bekken kwamen enkele aardewerk vondsten naar boven, die met grote zekerheid 1450-1525 gedateerd kunnen worden. De aanleg dateert uit de periode. 1425-1450). Dit bekken wordt, gezien zijn vorm, geïnterpreteerd als een vijver. In combinatie met de aangetroffen muur, die een stuwende werking in het water moet hebben gehad, wordt het bekken voorzichtigheidshalve geïnterpreteerd als een visvijver. Deze worden vaker bij kloosters aangetroffen. De interpretatie als molenvijver is twijfelachtig. Historisch is er, behalve een vermelding van een rosmolen, geen vermelding van een (molen)vijver met molen. Wel bestaat er het vermoeden dat in 1454 het klooster ommuurd en deels omgracht is. Mogelijk dat het bekken (vijver) een plaatselijke verbreding is van een sloot die niet alleen in noordoostelijke maar ook in zuidwestelijke richting door heeft gelopen.

Uitbreiding zuidwestzijde

In 1469 werd de westvleugel aan de zuidzijde met een keuken en refter uitgebreid. De refter werd tegen de buitenzijde van de kloosterpleinmuur aangebouwd, evenals het ziekenhuis dat in 1480 in het verlengde van de refter kwam te staan. Met deze aanbouw van refter en ziekenhuis was het vierkante plattegrond bijna compleet.

Br 43 93 13
De 15e eeuwse uitbreiding aan de zuidwestzijde met op de voorgrond het ziekenhuis en achterin de werkput een deel van de refter. De muur aan de rechterzijde was de oorspronkelijke kloostermuur.

De zestiende eeuw

Aan het begin van de zestiende eeuw vindt er een aantal belangrijke veranderingen plaats, niet alleen bij het hoofdcomplex maar ook op het terrein dat buiten de pleinmuren was gelegen. Allereerst de veranderingen bij het hoofdcomplex. De veertiende eeuwse kerk werd tussen 1500-1502 vervangen door een nieuwe kerk, opgetrokken in de stijl van de Brabantse Gotiek. De kerk werd nu aanzienlijk vergroot, waardoor de ingang van het klooster in oostelijke richting verplaatst moest worden. De veertiende eeuwse westvleugel bleef bestaan. De westgevel van deze vleugel werd vervangen en er werd een diepe kelder met gewelven onder de laatste ruimte (Convent) aangelegd. Een kleine bouwkundige verandering vond plaats bij het oude ziekenhuis, dat misschien in verband gebracht kan worden met het jaartal 1520, het jaar waarin het ziekenhuis wegens de pest verbrand en afgebroken wordt. Op dezelfde plaats wordt een nieuw ziekenhuis opgebouwd.
Een grootscheepse verandering heeft plaatsgevonden aan de oostvleugel van het hoofdcomplex. Tijdens de grote stadsbrand in 1534 brandde een groot deel van het klooster af. De oude veertiende eeuwse oostvleugel werd vervangen door een nieuwe vleugel, die dit keer in het verlengde van de kloosterkerk lag. Deze oostvleugel is in 1847 volledig gesloopt, maar is op basis van zeventiende eeuwse tekeningen en bouwhistorisch-archeologisch onderzoek te reconstrueren.
In dit deel van het klooster bevond zich de proosdij. De nieuwe oostvleugel stond in verbinding met de kerk via een kloostergang. Tussen de kerk en de oostvleugel bevond zich het poortgebouw, waarin een traptoren was aangebracht.

Proosdij kloosterkazerne
Br 43 93 17
Links de zestiende eeuwse proosdij die in 1847 volledig gesloopt is. Rechts het zestiende eeuwse gastenverblijf waarvan tijdens het onderzoek de fundamenten en een keldertje zijn opgegraven (foto links: BHIC 's-Hertogenbosch)

Gastenverblijf

Het kloosterterrein, gelegen aan zuidoostelijke zijde van het kloostercomplex onderging ook een verandering. In het kader van de aanleg van een nieuwe stadsomwalling werd het zuidelijk deel van het kloostergoed in 1531 door het stadsbestuur onteigend. Waarschijnlijk in verband hiermee wordt de zogenoemde vijver aan het begin van de zestiende eeuw (circa 1525) in één keer dichtgegooid en wordt tegelijkertijd een lange erfscheidingsmuur aangelegd. Pal aan de buitenzijde, parallel aan deze muur werd een lange zuidwest-noordoost georiënteerde sloot gegraven.
Aansluitend op deze muur werd het zogenaamde Gastenverblijf aangelegd. Het privaat van dit verblijf stroomde uit op boven genoemde sloot. Het Gastenverblijf, een lang rechthoekig gebouw van 16 meter bij 6 meter, bestond uit drie kamers. Gezien de vreemde knik die het Gastenverblijf ten opzichte van de erfscheidingsmuur maakte, en op basis van stratigrafische gegevens en de datering van het aardewerk, wordt verondersteld at het Gastenverblijf al eerder dan de kloostermuur gebouwd werd (circa 1450-1475).

Nieuwe omwalling

Circa 1531 werd er begonnen met de aanleg van een nieuw type vestingwerk, naar voorbeeld van Italiaanse verdedigingswerken. De middeleeuwse stadsomwalling werd afgebroken. Het klooster kwam binnen de stad te liggen. De eerste fase van de nieuwe wal bestond uit een brede gracht met daarvoor een aarden wal, opgebouwd uit zand en leem afkomstig van het graven van de vestinggracht. De gracht is vanaf de bovenzijde van het zogenaamde middeleeuwse akker ingegraven. Op sommige plaatsen was de akkerlaag meegezakt in deze gracht.
Tussen 1579-1581 werden aan de aarden wal schansen of bolwerken aangelegd, waar Bastion Martini er een van was. Dit bastion is door middel van rijshouten constructie en zand/veen aanplemplagen aangelegd in een deel van de vestinggracht.

Br 43 93 4
Br 43 93 3
Links Een overzicht van de vanaf 1637 gebouwde soldatenbarakken aan de oostzijde van het klooster. Rechts de vloeren van de barakken die intact zijn gebleven onder de verbreding van de vestingwallen tussen 1679 en 1685

De zeventiende eeuw

In de 16e eeuw was er tussen de oostelijke kloostermuur, het gastenverblijf en de vestingwal verder niets aanwezig, behalve dan een doorlopende weg. Deze situatie uit de zestiende eeuw veranderde aan het begin van de zeventiende eeuw, toen er besloten werd dat de militairen niet meer bij de burgers gehuisvest moesten worden maar een eigen onderkomen moesten krijgen. De onderkomens, de militaire barakken, zijn blijkens de opgraving niet in één keer aangelegd en zagen er niet identiek uit. Waarschijnlijk werden de eerste barakken circa 1638 aan de zuidzijde tegen de erfscheidingsmuur van het klooster gebouwd,met daarlangs een vestingstraat.
Van deze barakken zijn er twee fragmentarisch aangesneden. Ze bestonden uit een langwerpig woonvertrek van 4,75 meter bij 3,6 meter. In deze woonvertrekken bevond zich een haard, een kast en een bedstee. Tevens bevond zich aan de straatzijde een kelder met gemetselde put. Aan de achterzijde bevonden zich waarschijnlijk de stallen. Uit historische bronnen weten we dat hier de Cavalerie moet hebben gezeten.
Deze barakken stopten exact ter hoogte bij een muur, die tegen de hoek van de oostelijke en zuidelijke kloosterpleinmuur was aangebouwd. De sloot, die aansloot op het privaat van het Gastenverblijf ligt dan nog open en werd pas bij de aanleg van de volgende barakken dichtgegooid (circa 1643 voltooid). Van deze barakken zijn er een groot aantal aangetroffen (tien woonvertrekken en tien stalruimtes over een lengte van 44 meter). Deze barakken ("de legerbaracken") bestaan uit een woonvertrek van 4,20 bij 4,20 meter (met haard, kast en bedstee) en een stalruimte van 3,50 bij 3,50 meter. Bij de aanleg van deze barakken wordt de sloot en het privaat van het Gastenverblijf dichtgegooid en overbouwd. In het noordoostelijke vervolg van deze barakken werden tegelijkertijd "de hooge Ruyterbaracken" gebouwd. Deze barakken, waarvan zes woonvertrekken en zes paardenstallen fragmentarisch aangesneden zijn, verschillen niet qua indeling van de legerbarakken wel qua "ritme" (tussen barak 4 en 5 bevond zich een brede doorgang).

Nonnen verhuizen naar Oosterhout

In 1645 verlaten de nonnen St.Catharinadal en wordt het klooster omgevormd tot Illustere School. Dit cultuur- en opleidingscentrum heeft maar tot 1669 bestaan. In de periode daarna ,tot aan de verbouwing vanaf 1814, heeft het gebouw verschillende functies en bewoners gehad. Archeologisch en bouwhistorisch onderzoek hebben geen sporen opgeleverd die direct te herleiden zijn tot de bewoners/gebruikers in deze periode.

Verbreding omwalling

Aan het einde van de zeventiende eeuw, tussen 1679-1685, werd de vestingwal verbeterd en verbreed. Deze verbreding vond aan de binnenzijde van de wal (dus aan kloosterzijde) plaats. De binnenwaartse druk van het bastion Martini kon met deze verbreding beter opgevangen worden. Het bastion Martini werd zelf ook verbreed (deze verbreding is waargenomen in de bouwput van het Chassé theater). Ten behoeve van de verbreding van de aarden vestingwal werden de kloostermuur, de barakken en het Gastenverblijf afgebroken. De voet van de aarden wal is aan de zuidoostkant van het kloosterplein aangetroffen. Ten gevolge hiervan was een deel van de muur op het kloosterplein afgeschuind (een schuine tussenmuur tussen de oostelijke en de zuidelijke kloosterpleinmuur). Tegen en deels gebruikmakend van de oostelijke kloosterpleinmuur werd een militair gebouw geplaatst. In de nabijheid hiervan werden twee beerkelders en drie putten aangelegd.

Br 43 93 11
Br 43 93 5
Links De bouwput van het Chassétheater waarin de 17e eeuwse vestinggracht zichtbaar werd. Rechts is de verbreding van de vestingwallen met dikke schuinlopende zandlagen goed zichtbaar

De achttiende en negentiende eeuw

Vanaf het einde van de zeventiende eeuw tot aan het begin van de negentiende eeuw werden de kloostergebouwen als woningen verhuurd. In de tweede helft van de negentiende eeuw vond er nog een kleine verbouwing plaats aan de zuidvleugel van het complex. Een gedeelte van de zuidmuur en de volledige oostmuur van de zuidvleugel worden vervangen. Tegen de oostzijde van deze zuidvleugel wordt een groot privaat gebouwd. In 1878 werd de zuidvleugel gesloopt en door de huidige vleugel vervangen. Aan de oostzijde stond rond 1860 nog een keukengebouw. Dit is deels opgegraven. Rond en onder dit gebouwtje bevonden zich een aantal 19e eeuwse privaten met een afvalplaats; een grote beerkelder waarin zich een grote hoeveelheid industrieel serviesgoed bevond.

Br 43 93 22
Br 43 93 kazerne
Links: 19e eeuwse latrines die tegen de middeleeuwse zuidvleugel zijn aangebouwd. Rechts een overzichtstekening van het kazerneterrein uit 1862 met middenboven een gebouwtje met keuken, latrines en een afvalplaats. Deze afvalkelder is opgegraven. Hierin bevonden zich grote hoeveelheid eenvoudig industrieel vervaardigd serviesgoed

Het vondstmateriaal

Uit de vroegste fase van het klooster zijn er nauwelijks vondsten. Slechts de akker ten oosten van het klooster levert wat dertiende en veertiende eeuwse scherven op. De oudste afvalkuiltjes verschijnen in de loop van de veertiende aan de zuidzijde van het complex. Buiten de oostelijke kloostermuur wordt in ieder geval in deze periode ook afval begraven. De eeuwen daarna neemt dat alleen maar toe. De soldatenbarakken hadden ieder een keldertje met een waterputje. Hierin werden ook nog enkele opmerkelijke vondsten opgegraven.
Vanaf 1814 functioneert het gehele complex als kazerne. Interessant was dat bijna alle grote vondstcomplexen met "kazerneservies" aan de hand van bouw- en verbouwtekeningen te herleiden waren naar centrale afvalkelders en keukens.

Een rapport over de soldatenbarakken kunt u downloaden aan de rechterkant van deze pagina onder het kopje "download"

Ook interessant

Idee icoon

Mis je iets? Informatie onjuist? Ideeën?

Mail je reactie
Erfgoedweb is een initiatief van
gemeente Breda
chevron-up Scroll naar boven